Zijn met een hoofdletter Z
- Rianne Denissen
- 20 dec 2021
- 9 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 9 jul 2024
Met een zucht steek ik de sleutels in het sleutelgat van de voordeur en met een zwier gooi ik de deur open. In één gestroomlijnde beweging loop ik naar binnen, gooi de deur met mijn voet achter me dicht en laat alle tassen die ik krampachtig probeerde vast te houden op de grond vallen. Ik voel mijn telefoon vibreren in m’n jaszak. Op het scherm lees ik het bericht van een vriendin: ‘Lekker opgeladen?’ Ja. Denk ik. Lekker opgeladen.
Na het thuiskomen van een vakantie of een lange wandeling in de natuur wil ik vaak niets liever dan een paar spullen verzamelen, al mijn meubels in de fik zetten, de stad uit fietsen en nooit meer terugkomen. De stilte en weidsheid van de natuur hebben een magnetische werking op me. Wanneer ik er middenin sta, luisterend naar het wiegen en kraken van bomen, met m’n voeten diep in het geel-oranje zand en een lichte smaak van zout zeewater op mijn lippen, wil ik niet meer weg en zodra ik weer thuis ben voel ik continu de aantrekkingskracht van alles wat zich buiten de contouren van de stad afspeelt. Het gevoel te willen ‘ontvluchten’ uit de stad, mezelf te onttrekken aan de chaos en luidruchtigheid die we het ‘alledaagse leven’ zijn gaan noemen, treedt na verloop van tijd langzaam maar zeker weer naar de achtergrond en waai ik weer mee in de eindeloze storm van de stad.
Ik lees het bericht nog eens. De vraag of ik ben opgeladen roept talloze andere vragen bij me op. Ik denk na over de manier waarop we onszelf door middel van taal in de wereld positioneren en onszelf als mens daarmee lijnrecht tegenover de natuur stellen. In de manier waarop we spreken over de verhouding tussen mens en natuur, leggen de woorden die we daarbij kiezen de afstandelijke en dualistische relatie tot de natuur bloot. We spreken massaal over het ‘opladen’ in de natuur, het ‘ontvluchten’ van de stad en het ‘terugtrekken’ uit het dagelijks leven wanneer we woorden willen geven aan de beweging van stad naar land. Maar met name bij het woord ‘opladen’ lopen de rillingen over mijn rug.
Ik stel me voor dat we batterijen van menselijk formaat zijn, verpakt in een omhulsel van vlees en bloed met in de kern een alsmaar zoemende batterij die snakt naar energie. Alsof we onszelf kunnen inpluggen in een grote lindeboom, met de rug tegen de bast van de boom gaan zitten, onze ogen tevreden sluiten en rustig wachten totdat onze interne batterij de volledige 100% heeft bereikt, om vervolgens terug te keren naar ons energierovende bestaan. Hoewel deze voorstelling ongetwijfeld een aflevering van een Black Mirror-seizoen had kunnen zijn, lijkt onze verhouding tot de natuur tegenwoordig schrikbarend veel op deze dystopie.
Dualiteit
Sinds de Verlichting wordt de mens in het Westen gezien als een, in essentie, rationeel wezen met de rede als zijn machtigste wapen. Bewapend met deze rede kon de mens zich van de natuurlijke wereld onderscheiden en zichzelf boven de natuur plaatsen. De ‘redeloze’ natuur werd daarmee ondergeschikt aan de mens. Altijd in het zicht, maar op gepaste afstand. We riepen onszelf uit tot degenen die de natuur mogen benutten, meten, beoordelen en consumeren. In onze individualistische samenleving, waarin zelfrealisatie bovenaan de piramide staat, is de natuur slechts een instrument om onze doelen te bereiken.
Hoewel onze relatie tot de natuur (nog) niet volledig gedomineerd wordt door deze instrumentaliteit, zijn ook de laatste overblijfselen van de menselijke behoefte om onszelf te verbinden met de natuur onderhevig aan doelmatigheid: we ontsnappen aan het alledaagse leven in de stad om tot rust te komen, we gaan een weekendje naar de Veluwe om op adem te komen en we maken een wandeling over het strand om ons hoofd leeg te maken. Na afloop bedanken we moeder natuur vriendelijk, nemen afscheid, en zien haar pas weer terug zodra we haar nodig hebben.
De behoefte om onszelf op te laden in de natuur is op zichzelf niet problematisch, maar de woorden an sich reflecteren op pijnlijke wijze de dualistische en instrumentele verhouding tot de natuur en drukken daarmee op de zere plek. Ze maken ons ten eerste bewust van onze huidige positie, onze vervreemding van de natuur en de noodkreet naar meer verbinding, en ten tweede maken onze woorden het onmogelijk om daadwerkelijk tot verandering te komen zolang we een lexicon hanteren dat wordt gedefinieerd door eenzijdigheid en doelmatigheid.
Maar daar waar het schuurt, ligt een mogelijkheid tot verandering. Eén mogelijke manier om tot een fundamentele herziening van onze verhouding tot de natuur te komen, ligt volgens mij binnen onze taal. Terwijl ik dit schrijf opent zich een achterkamertje in mijn hoofd waar ik Ronald Goedemondt stampvoetend en tierend hoor roepen: “Taal? Taal?? Sodemieter op met je taal! Taal is als een zelfopgelegde handicap die in plaats van nabijheid vooral verwijdering faciliteert!”
En hoewel taal vaak tekortschiet wanneer we verwoed zoeken naar woorden die er niet zijn of woorden moeten gebruiken die niet lijken te passen, biedt taal ook ruimte om een nieuwe realiteit te scheppen. Met taal scheppen we een wereld op zich: het creëert nieuwe manieren om naar de dingen zelf te kunnen kijken. Door onze taalverhouding tot de natuur te herzien, herzien we wellicht ook onze verhouding tot de natuur zelf.
Ecoseksualiteit
Een hoopvol geluid komt uit de ecoseksualiteit, een beweging waarin feminisme, milieuactivisme, lhbtqi+-gemeenschapsvorming en kunst samensmelten. Eén van de manieren waarop ecoseksualiteit weerstand biedt tegen het individualisme en menselijke superioriteit boven de natuur, is doordat het breekt met de metafoor van de aarde als moeder en deze vervangt met het idee van de aarde als minnaar. Het beeld van moeder natuur weerspiegelt namelijk de instrumentele opvatting van de natuur. De identiteit van de aarde als vrouw en moeder laat de eenzijdige relatie tot de aarde zien: de aarde zorgt voor ons, maar niet andersom. De natuur als moeder die voor haar kinderen zorgt en onvoorwaardelijke liefde geeft, kan worden opgevat als feminisering van de aarde waarin de patriarchale machtsverhouding en ongelijkheid zichtbaar worden.
Door het beeld van moeder natuur te vervangen door het beeld van natuur als minnaar, wordt er een manier gecreëerd om afstand te doen van een eenzijdige, ongelijke en uitputtende relatie en wordt de relatie tussen mens en aarde beschouwd als gelijkwaardig en duurzaam. Het perspectief van de aarde als minnaar vraagt van ons dat we de aarde aanschouwen als iets waarmee we een intieme en gelijkwaardige relatie opbouwen die wordt gevoed door tijd, aandacht en respect.
Het idee dat we de aarde kunnen behandelen als minnaar daagt het denken over onze verhouding tot de natuur uit. Want, als we de aarde zien als minnaar, over wat voor soort minnaar hebben we het dan? Het antwoord op deze vraag zal afhankelijk zijn van onze persoonlijke opvattingen over wat een goede minnaar uitmaakt. Daarnaast zal de vraag in een individualistische samenleving, waarin men over het algemeen erg verknocht is aan de individuele vrijheid binnen een relatie, anders worden beantwoord dan in een collectivistische samenleving, waarin er meer aandacht is voor een ander. Wat het precies betekent om de aarde te behandelen als minnaar is dus sterk afhankelijk van wat we verstaan onder een goede minnaar.
Hoewel ik ecoseksualiteit een interessant alternatief vind op ons huidige instrumentele en eenzijdige perspectief op de natuur, heeft het ook een aantal tekortkomingen. Binnen de ecoseksualiteit zien we de natuur namelijk wederom enkel vanuit het perspectief van de mens. Ecoseksualiteit creëert weliswaar ruimte voor verandering, maar blijkbaar kunnen we onze relatie tot de natuur enkel begrijpen wanneer we de aarde vermenselijken. Moeten we de aarde tot minnaar maken om er voor te kunnen zorgen? Is dat de enige manier om onze verhouding tot de natuur te hervormen?
Daarnaast blijft de aarde, als we deze zien als minnaar, een aparte entiteit met eigen wensen en verlangens die door de jaren heen kunnen veranderen. Als we dit denkpad volgen, zou zowel mens als aarde afstand kunnen doen van de relatie. Ik kan me niet voorstellen hoe je ooit een heartbreak na een relatie met de aarde te boven kan komen. En misschien is dat ook juist het punt waar de schoen wringt: er is geen mogelijkheid om afstand te doen van de natuur zonder daarbij afstand te doen van onszelf. Wij mensen hebben de natuur nodig. Wij zijn de natuur.
Taoïsme
Een perspectief dat juist uitgaat van het idee dat we onderdeel uitmaken van de natuur, vinden we bij het Taoïsme, een filosofische en religieuze stroming waarvan de oorsprong en grootste schrijvers nog altijd onduidelijk en onbekend zijn. Het Taoïsme kennen velen vooral in de overgesimplificeerde en gekapitaliseerde vormen die terug te vinden zijn in de woonaccessoires van de Sissy Boy en de dromerige quotes uit de Happinez. Kortom, alles wat zich met een go with the flow schijn aan je opdringt. Maar het Taoïsme is veel meer dan dat. Het is een ongelofelijk rijke stroming waar we met ons Westerse gedachtegoed nog maar weinig van hebben begrepen.
De complexiteit van het Daodejing, een van de belangrijkste geschriften van het Taoïsme, is duizelingwekkend en alles wat ik ervan denk te begrijpen, begrijp ik waarschijnlijk niet goed genoeg. Maar een interessante gedachte uit het Daodejing is de kritiek die het levert op onze taal en het dualistische karakter daarvan. Woorden zoals: ‘veel’ en ‘weinig’, ‘moeilijk’ en ‘makkelijk’, ‘mooi’ en ‘lelijk’ zijn distincties in onze taal waarvan we stellen dat ze natuurlijke tegenstellingen zijn, terwijl we deze distincties zelf creëren. Het Daodejing laat ons nadenken over de manier waarop ons denken wordt gevormd door de tegenstellingen en grenzen die we achteloos hanteren. Zouden we ‘succes’ nastreven als we het woord ‘falen’ niet zouden kennen? En wat zouden we ‘mooi’ vinden, als er geen woord voor ‘lelijk’ zou bestaan?
Vanuit dit idee kunnen we onze dualistische relatie tot de natuur misschien ook beter begrijpen. Zouden we minder afstand en vervreemding voelen van de natuur wanneer de natuur (dat daarbuiten) niet tegenover de stad (het hier) zou staan? Zouden we onze relatie tot de natuur bewust kunnen veranderen wanneer we niet meer zouden spreken in termen van afstand met de woorden ‘vluchten’, ‘terugtrekken’ en ‘opladen’? Wat zou er gebeuren wanneer we woorden kiezen die intimiteit en verbondenheid tot uitdrukking brengen?
Dat de harde en artificiële grenzen vervagen binnen het Taoïsme blijkt onder andere uit de door het Taoïsme geïnspireerde Chinese landschapsschilderkunst. In deze kunstwerken is de mens ofwel een klein onderdeel van het landschap of ontbreekt volledig. De kunstwerken weerspiegelen het idee van het Taoïsme dat het menselijk bestaan slechts een klein onderdeel is van de natuur in zijn totaliteit en dat mens en natuur met elkaar verweven zijn.
Nieuwe woorden
Wat voor mogelijkheden bieden ecoseksualiteit en het Taoïsme in de herziening van onze verhouding tot de natuur? Ecoseksualiteit legt een groot deel van de verantwoordelijkheid voor de zorg van de aarde in handen van de mens. Het zien van de aarde als minnaar klinkt wellicht in eerste instantie wat overdreven en ik heb mijn vraagtekens bij het vermenselijken van de aarde om een gevoel van empathie en liefde op te wekken bij de mens. But if that is what it takes, that is what it takes. Het perspectief van de aarde als minnaar kan in ieder geval ons handelen tegenover de natuur veranderen wanneer we bewust tijd en aandacht besteden aan onze minnaar. Wanneer we regelmatig de natuur opzoeken en investeren in deze relatie, niet alleen wanneer de stad ons ‘te veel’ is geworden en we de natuur ‘nodig’ hebben.
Zie het als het onderhouden van een dierbare relatie die aandacht, tijd en aanwezigheid vereist. Je gezicht laten zien wanneer iemand je nodig heeft, zorg dragen wanneer de ander het moeilijk heeft en van elkaar genieten wanneer daar de ruimte voor is. Het Taoïsme biedt een mogelijkheid om de distincties in onze taal te bekijken en te bevragen, zoals de absurde distinctie tussen mens en natuur, en herinnert ons aan de onlosmakelijke verbinding tussen mens en natuur.
Wanneer ik de ideeën van beide posities samenbreng, zie ik een mogelijkheid tot een herziening van onze (taal)verhouding tot de natuur. Wanneer we bewust onze taal aanpassen wanneer we spreken (en denken) over de natuur en onze verhouding tot de natuur, kunnen we wellicht bewegen naar een staat van zijn waar er meer nadruk ligt op verbinding en intimiteit en minder aandacht wordt besteed aan afstand en vervreemding. In plaats van te spreken in termen van ‘opladen’, ‘terugtrekken’ en ‘vluchten’, zouden we andere woorden moeten kiezen. Woorden die de verbinding met de natuur benadrukken.
Ik gebruik in mijn eigen kringen de zin: ‘Zijn met een hoofdletter Z’. Ik zie het als een onvermijdelijk resultaat van het omgaan met andere voor het leven beschadigde filosofen en (een poging doen tot) het lezen van Heidegger. ‘Zijn met een hoofdletter Z’ drukt een staat van zijn uit waarin niets hoeft en er geen vaststaand doel is. Het is voldoende om er te zijn en het te ervaren, alsof je samenvalt met waar je op dat moment bent en met wie je op dat moment bent, in een staat van volledige aandacht. Wanneer we durven te spelen met een taal als deze wanneer we de volgende keer een wandeling gaan maken, op vakantie gaan of onszelf om welke reden dan ook in de natuur bevinden, wanneer we kunnen Zijn met een hoofdletter Z, een zin die uitdrukking geeft aan de verbinding met de natuur en afscheid neemt van een dualistische, instrumentele en afstandelijke taal, misschien, heel misschien, zijn we dan in staat om onze verhouding tot de natuur fundamenteel te herzien.



Opmerkingen